Gezondheidskundige advieswaarde voor isocyanaten

Remko Houba, arbeidshygiënist; Prevent Partner/ NKAL

Inleiding
In november 2018 heeft de Gezondheidsraad een gezondheidskundige grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling aan di- en triisocyanaten afgeleid van 0,10 µg NCO/m3. Dat advies levert uitdagingen op, zowel voor de verschillende industrieën om aan deze nieuwe grenswaarde te voldoen, als ook voor arbeidshygiënisten om deze isocyanaten met voldoende gevoeligheid te kunnen meten. Momenteel loopt bij de SER nog een haalbaarheidstoets voor de grenswaarde voor isocyanaten en elders in deze Thema-Nieuwsflits wordt ook ingegaan op de consequenties voor de te hanteren meetmethoden.

Maar waarom is deze grenswaarde nu zo laag en hoe komt de Gezondheidsraad tot de afleiding van deze grenswaarde? In dit stukje wil ik een paar elementen uit het advies halen om dit toe te lichten.

Groepsbenadering voor alle di- en triisocyanaten 
Nederland kent sinds de wijziging van het grenswaardenstelsel in 2007 momenteel geen wettelijke grenswaarden voor isocyanaten. Veel andere landen kennen wel wettelijke grenswaarden, maar in de meeste gevallen is dan voor elke isocyanaat (bijvoorbeeld TDI, MDI of  HDI) een aparte grenswaarde afgeleid. De enige uitzondering betreft het Verenigd Koninkrijk waar een meer algemene grenswaarde is vastgesteld voor ‘polyisocyanate’ van 20 µg NCO/m3. Deze grenswaarde richt zich dus op het reguleren van de blootstelling aan de NCO-groep (-N=C=O) die alle isocyanaten gemeenschappelijk hebben. Belangrijkste reden is dat deze NCO-groep het voornaamste gezondheidsrisico vormt. Ook de RAC van het ECHA schaarde zich in 2019 achter het standpunt om voor isocyanaten een grenswaarde af te leiden voor blootstelling aan deze NCO-groep, maar heeft zich er nog niet aan gewaagd om hiervoor daadwerkelijk een grenswaarde af te leiden. De Gezondheidsraad heeft dat in 2018 wel gedaan en komt uiteindelijk met een advies die 200 keer lager ligt dan de bestaande Engelse grenswaarde. Van de Engelse grenswaarde is geen documentatie beschikbaar en is dus niet transparant hoe de grenswaarde van 20 µg NCO/m3 precies tot stand is gekomen en waarop deze is gebaseerd. Een goede vergelijking van beide afleidingen is dus niet mogelijk, maar wel is het mogelijk om inzicht te geven in de achtergronden en keuzes bij de afleiding van de Gezondheidsraad.

Kritisch effect 
Bij elke afleiding van een grenswaarde wordt eerst vastgesteld wat het kritisch effect is. Dit is het gezondheidseffect wat als eerste optreedt. Dat kan zowel zijn in termen van concentratie (welk gezondheidseffect treedt als eerste op bij lage concentraties) als in tijd (welk gezondheidseffect treedt als eerste in de tijd op in het continuüm van blootstelling naar ziekte). Isocyanaten kunnen leiden tot allergische klachten aan de luchtwegen, waarbij beroepsastma de meest ernstige verschijningsvorm is. Bij beroepsallergenen wordt sensibilisatie dan doorgaans als kritisch effect beschouwd, omdat dit vroeg in het ziekteproces optreedt. Voorkomen van sensibilisatie voorkomt ook de ontwikkeling van respiratoire klachten en beroepsastma. De Gezondheidsraad heeft in het afgelopen decennium een aantal grenswaarden afgeleid voor beroepsallergenen, waarbij sensibilisatie steeds als kritisch effect is genomen (vaak gemeten als specifieke IgE-antilichamen in het bloed tegen het allergeen). Voor isocyanaten blijkt dit echter niet mogelijk omdat de ziekte zich (vaak) niet via een IgE-gemedieerd mechanisme blijkt te ontwikkelen. Bij veel werknemers met een bewezen beroepsastma voor isocyanaten kunnen deze IgE-antilichamen helemaal niet worden waargenomen. Enige optie die dan overblijft is om voor de keuze van het kritisch effect verder op te schuiven in het continuüm van blootstelling naar ziekte, waarbij de Gezondheidsraad dan uitkomt op respiratoire effecten die optreden na sensibilisatie. Daarbij is de keuze gevallen op het optreden van bronchiale hyperreactiviteit (BHR), zeg maar een meting van de prikkelbaarheid van de luchtwegen die kenmerkend is voor (beroeps)astma.

Afleiding van risicogetallen door het ontbreken van een drempelwaarde 
Volgende vraag is hoe hoog de lat moet worden gelegd voor het vaststellen van de grenswaarde. Voor stoffen met een drempelwaarde kan een veilige grenswaarde worden vastgesteld die volstrekt veilig is en waarbij geen risico’s meer bestaan voor werknemers. Probleem bij sensibiliserende stoffen is dat dat deze drempelwaarde er volgens de Gezondheidsraad theoretisch wel zou moeten zijn, maar dat deze meestal zo laag ligt dat deze niet is waar te nemen. Dan is het alternatief om zogenaamde risicogetallen vast te stellen. Hierbij wordt eerst gedefinieerd wat het risico is dat vermeden moet worden en vervolgens wordt de concentratie vastgesteld waar dit risico optreedt. Bij het afleiden van grenswaarden van kankerverwekkende stoffen wordt dit (ook internationaal) al heel lang gedaan en worden risicogetallen (grenswaarden) afgeleid voor een risico van 4.10-3 (verbodsrisico) en 4.10-5 (streefrisico). De lat die geldt voor sensibiliserende stoffen is na een advies van de SER in 2009 vastgesteld door de minister van SZW en gepubliceerd in de Staatscourant. Uitgangspunt voor het vaststellen van een grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling aan inhalatie-allergenen is een 1% extra risico op sensibilisatie. Dit betekent dat als in de algemene bevolking bijvoorbeeld 2 op de 100 mensen gesensibiliseerd zijn voor een bepaald allergeen, dan moet het streven zijn om het aantal op de werkvloer te beperken tot 3 op de 100 mensen. De grenswaarde voor isocyanaten is net als bij andere beroepsallergenen dus gebaseerd op deze extra 1% kans op het optreden van nadelige effecten op de luchtwegen (in dit geval BHR).

Studies met blootstellings-respons-relaties en afleiding van de grenswaarde
Om vervolgens een grenswaarde vast te kunnen stellen moet je kunnen beschikken over wetenschappelijk onderzoek waarin blootstellings-respons-relaties zijn beschreven, dus het risico op het vastgestelde kritische effect (in dit geval bronchiale hyperreactiviteit (BHR)) bij meerdere concentraties (in dit geval uitgedrukt als NCO/m3). Hiervoor waren twee goede studies beschikbaar. De eerste is een Nederlandse studie van Pronk et al. (2007-2009), waarbij autospuiters waren blootgesteld aan HDI. De tweede is een Amerikaanse studie van Collins et al. (2017) in een productiebedrijf van TDI. Voor details en de exacte referenties wordt verwezen naar het grenswaardedocument van de Gezondheidsraad. De concentratie die overeenkwam met 1% extra risico op het optreden van het kritische effect lag bij respectievelijk 0,10 en 0,14 µg NCO/m3. Op basis van deze twee studies heeft de Gezondheidsraad de gezondheidskundige grenswaarde voor di- en triisocyanaten vastgesteld op 0,10 µg NCO/m3.

Ondersteunende informatie uit ander epidemiologisch onderzoek 
Is de Gezondheidsraad daarmee nu te streng? Zoals gezegd kan een goede vergelijking met de bestaande Engelse grenswaarde niet worden gemaakt, omdat documentatie en onderbouwing van deze laatste ontbreekt. Wel kan er worden gekeken naar andere beschikbare epidemiologische studies die voor isocyanaten ruimschoots voorhanden zijn. Geen van deze studies is goed genoeg om gebruikt te worden voor de afleiding van een grenswaarde, zoals wel is gedaan bij de studies van Pronk en Collins, maar voor elk van deze studies heeft de Gezondheidsraad gekeken bij welke concentraties gezondheidseffecten bij werknemers nog net wel of net niet meer konden worden waargenomen. Dus bij elk van deze studies is gekeken bij welke concentratie geen effect meer kon worden waargenomen (no-effect), of bij welke laagste concentratie nog wel een effect kon worden waargenomen op de luchtwegen (effect). Dit is samengevat in de onderstaande figuur die integraal is overgenomen uit het rapport van de Gezondheidsraad (pagina 44).

In deze figuur is te zien dat in een groot aantal epidemiologische studies nog respiratoire effecten werden gevonden bij werknemers bij een blootstelling van 10 µg NCO/m3 of lager. Maar ook bij enkele studies waarbij de blootstelling onder de 1 µg NCO/m3 lag, konden nog gezondheidseffecten worden waargenomen. Dit geeft in ieder geval aan dat de Engelse grenswaarde van 20 µg NCO/m3 niet laag genoeg zal zijn om in alle gevallen effecten bij werknemers te voorkomen.

Blik op de toekomst 
Met de afleiding van de gezondheidskundige grenswaarde van 0,1 µg NCO/m3 is de Gezondheidsraad niet over één nacht ijs gegaan. De bestaande Engelse grenswaarde van 20 µg NCO/m3 lijkt in ieder geval niet streng genoeg om gezondheidseffecten van beroepsmatige blootstelling aan isocyanaten te voorkomen. Het is op dit moment nog niet bekend wat de wettelijke grenswaarde voor isocyanaten in Nederland gaat worden. Besluitvorming hierover zal pas plaatsvinden na het SER-onderzoek naar de haalbaarheid van deze publieke grenswaarde. De stip op de horizon is gezet door de Gezondheidsraad. De komende periode moet duidelijk worden met welke stappen en met welke snelheid we deze horizon kunnen bereiken.