Allergisch voor je werk? Blij met Stofvrij!

25 jaar stofbeheersing in de bakkerij

Tineke Rens; Coördinator Veilig en Gezond in het Bakkersbedrijf 

Toen Nettie mij vroeg om een praktijkverhaal vanuit de bakkerijsector te schrijven voor de Thema‐flits allergenen was mijn eerste reactie “leuk” maar daarna sloeg de schrik mij om het hart. Als je de afgelopen 25 jaar  stofbeheersing in de bakkerijsector overziet is er enorm veel gebeurd, maar ook nog zoveel te doen. Hoe vat je dat samen. 
Zelf maakte ik kennis met de bakkerijsector in 2009. Als medewerker van de afdeling Arbeid van het Hoofd Productschap Akkerbouw (HPA) was ik onder andere verantwoordelijk voor het programma Blij met Stofvrij. Binnen dit programma werkten de meelmaalderijen, de grondstoffenleveranciers, industriële bakkerijen en ambachtelijke bakkerijen samen om de blootstelling aan allergenen en daarmee het risico op beroepsallergie en beroepsastma te verminderen. Toen de productschappen werden opgeheven hebben werkgevers en werknemers van de bakkerijsector mij gevraagd het project Blij met Stofvrij voort te zetten. Dat heb ik gedaan onder de vlag van het Nederlands Bakkerij Centrum (NBC), gefinancierd door het Sociaal Fonds Bakkersbedrijf. Tot op heden is dat nog steeds de situatie. Er is nog steeds goed contact met de meelmaalderijen en de grondstoffenindustrie, we trekken samen op bij haalbaarheidsonderzoeken van de SER (daarover later meer) en we delen kennis. Doordat de Productschappen niet meer bestaan is er niet meer één gezamenlijk bestuur waar alle meelverwerkende bedrijven in zitten, we zoeken elkaar op onderdelen dus bewust op. 

Ik doe een poging de afgelopen 25 jaar samen te vatten aan de hand van een aantal thema’s gekoppeld aan jaartallen: zaken die goed gingen maar ook een paar valkuilen.  

1996: Succesvolle projecten ontstaan alleen als meerdere elkaar versterkende factoren bij elkaar komen.  
Bij de meelverwerkende sectoren bestonden deze factoren uit een sterke externe prikkel, eensgezindheid bij sociale partners om er iets aan te doen, voldoende geld en een organisatie die alles bij elkaar kon brengen.

De sterke prikkel was eigenlijk een negatieve prikkel. In 1996 promoveerde Remko Houba op de
gevolgen van blootstelling aan meelstof voor de gezondheid van werknemers in de
meelverwerkende sectoren. Het onderzoek toonde aan dat blootstelling aan allergenen in meelstof
(tarwe, rogge, gerst, enzymen) kan leiden tot sensibilisatie (overgevoeligheid), allergieklachten
(loopneus, niesen en tranende ogen) en in het uiterste geval tot beroepsastma. Klachten kunnen
dermate ernstig zijn dat werken in de sector niet meer mogelijk is (ik laat eczeem in dit verhaal
buiten beschouwing maar werknemers worden door ons ook op weg geholpen bij dergelijke
klachten).
Het promotieonderzoek leidde tot kamervragen op 15 mei 1996 (Kamervragen (Aanhangsel) 1995‐
1996, nr. 1302 | Overheid.nl > Officiële bekendmakingen (officielebekendmakingen.nl)). De reactie
was al snel dat er een wettelijke grenswaarde ingevoerd zou moeten worden voor blootstelling aan
meelstof. De reden om te kiezen voor meelstof in plaats van voor de afzonderlijke allergenen in
meelstof was dat dit een goed werkende praktische, goedkopere, eenvoudig meetbare parameter
was waarmee je tevens indirect de allergenen meeneemt. Voor inhaleerbaar (meel)stof was
bovendien een dosis‐respons berekend. De sectoren werden tot actie aangezet omdat de
grenswaarde voor meelstof ruim een factor 10 lager zou komen te liggen dan wat gemiddeld werd
gemeten in de sectoren.
Geld om iets in gang te zetten was er ook. Productschappen, die inmiddels zijn opgeheven, werden
bestuurd door werkgevers‐ en werknemersorganisaties en bij wet waren zij gerechtigd om heffingen
op te leggen aan een hele sector of keten. Er was dus geld beschikbaar dat bestemd was voor
duurzame inzetbaarheid van werknemers. Daarnaast was het de tijd van de Arboconvenanten,
afspraken tussen een branche en de overheid met als doel de arbeidsomstandigheden te verbeteren.
Deze combinatie zorgde voor voldoende middelen om de stofproblematiek op de kaart te zetten en
aan te pakken.
En dan de organisatie. Ook die was er. Alle partijen uit de meelverwerkende keten zaten, zoals
gezegd, in het bestuur van het HPA. De afdeling Arbeid van het HPA was daarmee projectleider.
En zo werd Blij met Stofvrij uiteindelijk geboren in 2004.

Het doel van Blij met Stofvrij was tweeledig:
‐ Beheersen van de blootstelling.
‐ Vroegsignalering van werknemers met hoog risico op allergie.
Om dat te bereiken werd onderzoek gedaan en werd ingezet op communicatie.

2003: Alles wat aandacht krijgt, bloeit.
In het Arboconvenant, dat in 2003 werd getekend door werkgevers‐ en werknemersorganisaties van
de meelverwerkende sectoren en de overheid, werden twee dingen afgesproken:
‐ Er zou een gezondheidsbewakingssysteem worden ontwikkeld (hierover later meer)
‐ Er zou een preventieprogramma worden opgezet, bestaande uit de ontwikkeling van een
Handboek Stofbeheersing en een Stofbeheersingsplan en de begeleiding van werkgevers om
het stofbeheersingsplan in te vullen.
Het Handboek Stofbeheersing en het Stofbeheersingsplan (zie
https://www.blijmetstofvrij.nl/preventie) zijn beide opgenomen in de Arbocatalogus voor industriële
bakkerijen. In deze Arbocatalogus (http://www.arbocatalogusbakkerij.nl/) is aangegeven wat het
minimumniveau van maatregelen is. Hoewel er geen Arbocatalogus voor ambachtelijke bakkerijen is,
zijn deze afspraken voor hen ook bruikbaar. Strikt genomen is het Handboek Stofbeheersing en het
Stofbeheersingsplan geen gevalideerd instrument om de blootstelling aan stof te beoordelen, echter,
tot op heden wordt het door de Inspectie SZW wel als leidraad gebruikt om te beoordelen of
werkgevers voldoende preventieve maatregelen nemen. Meer informatie over de inhoud van het
Arboconvenant staat op https://www.blijmetstofvrij.nl/arboconvenant.

We bouwen momenteel nog steeds voort op de resultaten van het convenant. Inmiddels is in de
periode 1996 tot heden vier keer op sectorniveau grootschalig onderzocht wat de gemiddelde
blootstelling is aan inhaleerbaar (meel)stof, tarweallergenen en schimmel alfa‐amylase (het meest
voorkomende enzym in de bakkerijsector). De gemiddelde blootstelling neemt af, vooral doordat er
minder uitschieters naar boven zijn. De reden hiervan is dat bewustwording er voor heeft gezorgd
dat de meest stoffige handelingen beter worden beheerst. Er is meer aandacht voor een goede
werkwijze, er wordt vaker stuifarme strooibloem gebruikt en er zijn meer machines met dichte
kappen. Ook wordt er vaker gebruik gemaakt van stofzuigers om machines schoon te maken, in
plaats van perslucht. Rapporten van resultaten staan op de website (https://www.blijmetstofvrij.nl).
Maar ondanks deze resultaten zijn we er nog niet.

In de afgelopen jaren is wel gebleken dat aandacht nodig blijft. Het gevoel van urgentie neemt snel af
en er is steeds weer een nieuwe aanleiding nodig om het onderwerp op de agenda te houden. Dat
kan een externe prikkel zijn zoals een onderzoek naar de invoering en het vaststellen van een
grenswaarde of een inspectieronde van de Inspectie SZW. Maar we gebruiken ook signalen uit de
sector zelf en vergroten deze. Een recent voorbeeld is een project van Koopmans (een meelmaalderij
en grondstoffenleverancier). Koopmans heeft een nieuwe techniek ontwikkeld om bloem stuifarm te
maken. De traditionele manier om bloem stuifarm te maken is om er een beetje plantaardige olie
aan toe te voegen. Deze met olie behandelde bloem is heel geschikt om uit te strooien over een
werkblad maar klontert te veel in bloemstrooiers op productielijnen. Bakkerijen krijgen nu het
aanbod van Koopmans om het nieuwe product uit te testen. Met sensoren worden voor‐ en
nametingen gedaan om de stofblootstelling te meten. Wij delen onze kennis met Koopmans, zij
ontwikkelen en wij communiceren over positieve resultaten. Daarmee geven we het product
legitimiteit. Koopmans heeft op die manier al verschillende bakkerijen kunnen motiveren om dit
product op de productielijnen te gaan gebruiken

Bij ‘stuifarme’ strooibloem ontstaan bijna geen stofwolk, maar vallen de deeltjes snel naar beneden

De belangrijkste les is dat een preventieprogramma zeer lang moet lopen. Bewustwording, implementatie van beheersmaatregelen, innovaties en verandering van gedrag heeft een lange adem nodig. Gedurende een lange periode moeten partijen gecommitteerd blijven en financiering moet geregeld zijn. De naamsbekendheid van Blij met Stofvrij is groot, door vele publicaties in vakbladen en campagnes, en het wordt steeds normaler om stofbeheersing op de agenda te zetten maar we merken dat kennis snel weg zakt, achterover leunen is eigenlijk geen optie.

2004: Gezondheidskundig onderzoek voor vroege detectie, beheersing en monitoring
Al vroeg in het hele traject was bekend dat gezondheidsmonitoring een aanvulling zou kunnen zijn op het preventiebeleid. Immers, de SER heeft aangegeven dat er een risico van 1% extra kans mag zijn op sensibilisatie door het werk en zoals u verderop kunt lezen wordt nu zelfs een hoger risico op sensibilisatie geaccepteerd. Verder is bekend dat er een groot individueel verschil is in gevoeligheid voor allergenen. Er zullen dus hoe dan ook werknemers allergie ontwikkelen.

De vraag die dan eerst opkomt is of het mogelijk en gewenst is om startende werknemers met een hoog risico te identificeren door middel van een aanstellingskeuring. Atopie (de aanleg om allergie te ontwikkelen) kan namelijk met een bloedonderzoek worden vastgesteld. Echter zo’n onderzoek is niet specifiek en niet sensitief genoeg om als aanstellingskeuring te dienen. Een intredekeuring zou wel een goed alternatief zijn. Daarmee kun je werknemers die atopisch zijn identificeren en adviseren om extra maatregelen te nemen. Organisatorisch krijgen we dat echter niet rond. De bakkerijsector heeft geen collectieve arbodienstverlening en geen collectieve pakketten voor verzuim. Verder hebben we geen zicht op jongeren die via een BBL-traject (4 dagen werken en 1 dag leren) in de bakkerijsector instromen. Dat betekent dat je je doelgroep niet actief kunt benaderen.

Omdat ik ook niet verwacht dat jongeren van 17 jaar zich vrijwillig aanmelden voor een intredekeuring op het moment dat zij gekozen hebben voor een bakkerijopleiding, heb ik nog geen goedwerkende structuur voor intredekeuringen kunnen bedenken. Vlak voor corona waren er vergevorderde gesprekken met opleidingen om gezond en veilig werken een structurelere plek in het onderwijs te geven. Ik verwacht dat deze gesprekken in de loop van dit jaar weer worden opgepakt.

Gezondheidsmonitoring is wel stevig ingebed in de bakkerijsector. Tijdens de convenantperiode is een gezondheidsvragenlijst ontwikkeld. Deze vragenlijst is geschikt als triage instrument. Dat wil zeggen dat grote groepen werknemers naar aanleiding van de antwoorden worden ingedeeld in risico categorieën. Elke risico categorie heeft een eigen opvolging. De rekenregel die achter de vragenlijst zit, is gevalideerd tijdens de convenantperiode. Een groep van 600 werknemers heeft de vragenlijst ingevuld en er is bloed bij hen afgenomen. Het bleek goed mogelijk om aan de hand van een aantal specifieke vragen over allergieklachten in combinatie met werkgerelateerdheid van deze klachten, te voorspellen wie een hoog risico op sensibilisatie heeft.

Voor de opvolging van de vragenlijst, het medisch onderzoek, is in eerste instantie gebruik gemaakt van de infrastructuur van een arbodienst. Maar het aanbod van werknemers uit de bakkerijsector is relatief klein in verhouding met het aantal klanten van een arbodienst. Daarnaast is het verloop van bedrijfsartsen groot. Kennis verdween dus snel en werknemers kregen niet de opvolging die afgesproken was. Daarom is voor de volgende ‘ronde’  gekozen voor één polikliniek: de bakkerspoli bij het Nederlands Kenniscentrum Arbeid en Longaandoeningen (NKAL). De langere reistijd naar Utrecht voor veel medewerkers weegt ruimschoots op tegen de veel grotere expertise van het NKAL.

Het Informatiecentrum Grondstofallergie (https://www.blijmetstofvrij.nl/informatiecentrum-grondstofallergie) stuurt werknemers in cycli van 4 jaar de vragenlijst. We zitten inmiddels in de 3e ronde. Werknemers versturen de antwoorden naar de bakkerspoli of vullen de vragenlijst digitaal in. De rekenregel die achter de vragenlijst zit zorgt voor indeling in drie risico categorieën met elk een eigen opvolging:

  • Hoog risico: uitnodiging voor onderzoek op de bakkerspoli
  • Midden risico: telefonische uitvraag door de bakkerspoli en indeling in Hoog risico (onderzoek op de bakkerspoli) of Laag risico (over 4 jaar vragenlijst).
  • Laag risico: geen opvolging, over 4 jaar weer een vragenlijst.

De respons op de vragenlijst is goed. Nu, in de 3e ronde, zitten we nog steeds op ruim 60%. De reactie op de uitnodiging voor de bakkerspoli is ongeveer 50%. Een van de redenen om niet naar de bakkerspoli te gaan is de eerder genoemde reisafstand. Daarom is geëxperimenteerd met een polikliniek in het noorden en in Zuid Limburg maar dat blijft lastig organiseren. Ook schrikken mensen terug voor de consequenties van de diagnose. Immers op het moment dat je hoort dat je beroepsastma hebt, moet je daar iets mee. Veel mensen stellen dat moment uit. Hoewel de resultaten vertrouwelijk zijn en met niemand worden gedeeld, ook een werkgever wordt niet geïnformeerd over bezoek aan de bakkerspoli, komen we deze vorm van struisvogelpolitiek vaak tegen. Daarom werken we met ervaringsdeskundigen; twee bakkers die vanwege astma moesten stoppen en nu beide een nieuwe baan hebben als coach. De combinatie van ervaring met het bakkersvak en hun vaardigheden als coach maken hen erg geschikt om twijfelende bakkers te ondersteunen.

Werknemers die op de bakkerspoli komen kunnen de volgende uitslagen krijgen:

  • Geen allergie/sensibilisatie: over 4 jaar weer een vragenlijst
  • Allergie maar geen ernstige beroepsastma: advies over stofbeheersing en over 4 jaar telefonische opvolging door de bakkerspoli.
  • Ernstige beroepsastma: advies om blootstelling aan beroepsallergenen te minimaliseren.

Deze laatste groep werknemers kan gebruik maken van een programma om ander werk te zoeken. Hiervoor is begeleiding beschikbaar, geld voor omscholing en een gemaximeerde vergoeding van inkomensverlies. (https://www.blijmetstofvrij.nl/allergisch-en-wat-nu)

Op dit moment loopt een onderzoek naar de opvolging van het bezoek aan de bakkerspoli. We willen graag weten hoe het werknemers vergaat na hun bezoek aan de bakkerspoli. Hebben werkgever en werknemer maatregelen genomen om verergering te voorkomen en wat is het effect daarvan? En wat is het eventuele voordeel voor collega’s?

Samenvattend kan worden gesteld dat gezondheidsmonitoring in de bakkerijsector:

  • een goede aanvulling is op het preventieve beleid omdat ondanks allerlei maatregelen altijd nog allergie kan ontstaan en met een goed georganiseerd programma in een vroeg stadium allergie kunt opsporen;
  • op dit moment niet geschikt is als aanstellingskeuring maar als intredekeuring is te overwegen;
  • goed inzicht geeft in het vóórkomen van ziekte in een grote groep;
  • eenvoudig toegankelijk moet zijn en goed ingebed in bestaande structuren;
  • geen alternatief mag  worden voor preventie: voorkomen is nog altijd beter;
  • wel heel geschikt is om periodiek te communiceren over het belang van preventie.

​Een belangrijke les: als je een programma niet ingebed krijgt in een stevige structuur is het op termijn niet levensvatbaar.

2007: Vaststellen van een grenswaarde; niet zo makkelijk als het lijkt.
Sinds een nieuw grenswaardestelsel is ingevoerd in 2007, wordt voor stoffen zonder veilige drempelwaarde een haalbaarheidsonderzoek gedaan naar het vaststellen van een gezondheidskundige grenswaarde die gebaseerd is op risicogetallen. (https://www.ser.nl/nl/thema/arbeidsomstandigheden/Grenswaarden-gevaarlijke-stoffen/Hoe-komen-grenswaarden-tot-stand)

Voor allergenen is een risiconiveau vastgesteld van 1% extra risico op sensibilisatie door beroepsmatige blootstelling na 40 jaar werken.
Even voor de beeldvorming: dat correspondeert voor meelstof met een blootstelling van 0,12 mg inhaleerbaar meelstof/m3 tgg 8 uur en voor alfa-amylase met een blootstelling van 0,9 ng alfa-amylase allergenen/m3 tgg 8 uur.  Dus als je 40 jaar lang wordt blootgesteld aan 0,12 mg inhaleerbaar meelstof/m3 tgg 8 uur, dan heb je 1% extra risico om door het werk gesensibiliseerd te raken. Deze kans komt bovenop de kans van 2-4% die iedereen die niet beroepsmatig met meelstof werkt al heeft om allergisch te worden voor meelstof (bijvoorbeeld door blootstelling in de thuissituatie).

Na het vaststellen van deze gezondheidskundige grenswaarde is een zogenaamde haalbaarheidsstudie opgestart. De SER commissie GSW onderzoekt of het praktisch mogelijk is om de gezondheidskundige grenswaarde in te voeren en als dat niet mogelijk is, wat dan wel een redelijke waarde en redelijke invoeringstermijn is. Periodiek (eens per 3 jaar) kijkt de commissie of de grenswaarde verlaagd kan worden. Overigens geldt voor allergenen dat de werkgever verplicht is om de blootstelling altijd zo laag als mogelijk te houden.
De trajecten om te komen tot een grenswaarde zijn complex en duren lang. Het is moeilijk gebleken om spelregels vast te stellen aan de hand waarvan je de haalbaarheid van het invoeren van een grenswaarde bepaalt. Hoe weeg je gezondheidsrisico ten opzichte van technische en economische haalbaarheid?

Over de risico’s van blootstelling aan meelstof was al veel bekend, dat is waarschijnlijk de belangrijkste reden geweest dat het eerste haalbaarheidsonderzoek naar een grenswaarde voor allergenen meelstof betrof. Het hele traject om te komen tot de grenswaarde die per 1 januari 2020 van kracht is heeft alles bij elkaar precies 10 jaar geduurd. Hoewel er veel blootstellingsgegevens waren, was het voor de leden van de commissie  moeilijk om met elkaar vast te stellen welke inspanning (technisch en financieel) redelijkerwijs van een werkgever mag worden verwacht in verhouding tot de ziektelast van werknemers. De bakkerijsector heeft, na het doen van grootschalige meetonderzoeken, gezien dat een blootstelling van 1,2 mg/m3 tgg 8 uur haalbaar zou moeten zijn. Er waren metingen die deze waarde ruimschoots overschreden maar voor deze situaties kon je redelijkerwijs van werkgevers verwachten dat ze maatregelen zouden nemen. Het eerder genoemde Handboek Stofbeheersing geeft hiervoor voldoende aanknopingspunten. Een blootstelling van 1,2 mg/m3  is nog steeds ambitieus maar werkgevers en werknemers in de sector zijn eensgezind in hun opvatting dat stofbeheersing een belangrijk onderwerp is. Dit standpunt is overgenomen door de SER commissie Grenswaarden en een  grenswaarde van 1,2mg/m3 tgg 8 uur werd op 1 januari 2020 ingevoerd. Deze grenswaarde zou corresponderen met een extra 10% risico op sensibilisatie door het werk. Het risico zal iets lager blijken te zijn omdat bij een nieuwe beoordeling van het dossier door de Gezondheidsraad het risico naar beneden werd bijgesteld. Nu correspondeert een 1% extra kans op sensibilisatie met 0,2 mg/m3 (i.p.v. 0,12 mg/m3).

Ook voor het vaststellen van een grenswaarde voor alfa-amylase was veel tijd nodig.  Alfa-amylase is een enzym dat wordt toegevoegd aan zogenaamde broodmixen, het speelt een rol bij het rijzen van het brood. Naast alfa-amylase worden er ook andere enzymen gebruikt zoals xylanase en proteasen.  Deze mixen worden door de grondstoffenleveranciers ontwikkeld en geleverd aan de bakkerijen.  Bakkerijen voegen de mixen toe aan het meel en vullen eventueel aan met andere ingrediënten. Blootstelling aan alfa-amylase vindt dan ook vooral plaats tijdens het afwegen en storten van mixen.
Uit meetonderzoek bleek dat er sectoren waren waar de gezondheidskundige grenswaarde voor alfa-amylase meer dan 1000 maal werd overschreden. Omdat discussies ook bij andere haalbaarheidsstudies vastliepen heeft de SER commissie een nieuwe systematiek ontwikkeld: Haalbaarheids Onderzoek Nieuwe Stijl (HONS). HONS moet zorgen voor een objectievere beoordeling van de dossiers. Vooral het aanleveren van relevante, betrouwbare en representatieve data wordt meer gestandaardiseerd en er is begeleiding voor sectoren. Maar ook nu blijkt dat de kernvraag: ‘Hoe bepaal en weeg je de inspanning die nodig is van werkgeverskant om tot een zekere verlaging van de blootstelling te komen ten opzichte van het gezondheidsrisico voor werknemers’ de bottleneck blijft. Er is dus eigenlijk geen norm op basis waarvan de SER de aangeleverde informatie kan wegen. Het vaststellen van een grenswaarde is daardoor toch vaak arbitrair en het resultaat van een onderhandeling. Recent heeft FNV haar twijfels uitgesproken over deze werkwijze, zij maakt zich met name zorgen over de vaststelling van grenswaarden voor kankerverwekkende stoffen met een stochastisch genotoxisch werkingsmechanisme en heeft hierover op 20 mei jl. een brief naar de minister geschreven. (https://fnvsawebprd.blob.core.windows.net/fnvmediacontainer/fnv/attachments/fnv/e4/e48d43db-4657-4a07-9178-272b19f5fed0.pdf) FNV heeft een aantal eisen en wil onder andere het advies van de Gezondheidsraad zwaarder laten wegen en meer controle van de Inspectie SZW. Ik ben dan ook benieuwd hoe dit verder gaat.

2020: Wat als meten eigenlijk niet realistisch is?
De laatste tijd word ik steeds vaker benaderd door arbodeskundigen die in opdracht van bedrijven moeten onderzoeken of een bedrijf ‘compliant’ is. Meestal gaat het dan over voldoen aan algemene kwaliteitsnormen (ISO). Men kijkt daarbij ook naar gezondheidsrisico’s van werknemers en er moet worden beoordeeld of voldaan wordt aan wettelijke grenswaarden. Op dit moment geldt alleen de grenswaarde voor meelstof maar men kijkt ook naar de toekomst, naar de grenswaarde voor alfa-amylase die in 2024 wordt ingevoerd. Vragen gaan vaak over metingen, hoe deze uit te voeren en hoe te toetsen aan de grenswaarde.

Het meten van meelstof is goed uitvoerbaar; het wordt gedefinieerd als inhaleerbaar stof en ook als zodanig bemonsterd en geanalyseerd. Alfa-amylase meten en het resultaat toetsen aan de in te voeren grenswaarde is voor een gemiddeld bedrijf in de bakkerijsector niet realistisch.

De grenswaarde voor alfa-amylase die op 1 januari 2024 wordt ingevoerd ligt erg laag: 10 ng/m3 tgg 8 uur. Bij het beoordelen van de blootstelling aan alfa-amylase in de bakkerijsector kom je een aantal praktische problemen tegen:

  • Enkele grondstoffenleveranciers zijn heel open over de samenstelling van de mixen, anderen beroepen zich op het geheim van de receptuur en vermelden alleen ‘enzymen’ op het etiket, zonder specificatie en percentages. Voedingsmiddelen vallen nl. niet onder de Europese CLP-regelgeving. Het is dus soms erg lastig om in te schatten of er een risico is op blootstelling aan alfa-amylase en zo ja hoog deze is.
  • Het meten van blootstelling aan alfa-amylase is duur en tijdrovend. In Nederland is bovendien maar 1 laboratorium (van het IRAS) dat alfa-amylase kan bepalen op een zodanige manier dat je de uitkomst kunt toetsen aan de grenswaarde. IRAS is voor een individueel bedrijf niet beschikbaar.
  • Bij blootstelling aan enzymen ligt de focus op alfa-amylase omdat daar ooit een dosis-respons relatie is bepaald. Maar er zitten meer enzymen in broodmixen die misschien even (of misschien wel meer) allergeen zijn. Voor deze enzymen zijn soms grenswaarden afgeleid omdat zij onder REACH wetgeving vallen. Maar vaak is ook niet voldoende bekend, laat staan dat een meetmethode beschikbaar is.
  • De blootstelling is, begrijpelijk, in hoge mate afhankelijk van het recept van het product waar mee wordt gewerkt. In de bakkerijsector worden grote verschillen gemeten. De hoogste waarde in 2016 was 200 ng/m3 tgg 8 uur (20x de grenswaarde die straks wordt ingesteld). Tegelijkertijd was ruim 80 % van de metingen lager dan de detectiegrens.
  • Het meetonderzoek is bovendien tijdrovend en daarmee kostbaar. Om te kunnen toetsen aan de grenswaarde (conform NEN 689) heb je veel metingen en veel meetdagen nodig omdat: 
    • de variatie in resultaten enorm is. Om er zeker van te zijn dat je de piek ‘vangt’ heb je veel metingen nodig
    • over het algemeen de homogene blootstellingsgroepen klein zijn. Dat betekent dat er veel dagen gemeten moet worden.

Hoe hiermee om te gaan?
Er is al wel veel op sectorniveau gemeten. Uit die metingen kun je afleiden dat er weliswaar overschrijding is van de in 2024 in te voeren  grenswaarde voor alfa-amylase maar dat dat redelijkerwijs is toe te schrijven aan het hanteren van mixen. De belangrijkste les bij beheersing van blootstelling aan enzymen is dan ook dat geprobeerd moet worden om zo goed mogelijk inzicht te krijgen in de ingrediënten van de mixen en dat, indien het etiket onvoldoende informatie biedt, het voorzorgsprincipe gehanteerd moet worden. Dus, als er geen goede afzuiging is, gebruik dan persoonlijke beschermingsmiddelen. Daarnaast blijven natuurlijk de ‘basismaatregelen’ belangrijk zoals voorzichtig werken en niet stuiven. Maak gebruik van de kennis van de sectoronderzoeken. Rapporten staan op de site van www.blijmetstofvrij.nl of zijn op te vragen via info@blijmetstofvrij.nl

Op sectorniveau wordt al langere tijd geprobeerd om samen met de grondstoffenleveranciers tot een oplossing te komen. Langzaam verandert er wel iets.

Tot slot nog twee ervaringen

Afzuiging is geen afzuiging. Maar toch.
Er zijn bedrijven die zeer actief proberen om ruimteafzuiging van fijnstof aan bakkerijen te verkopen. Met het verlagen van de fijnstofconcentratie in het bedrijf zou ook het risico op allergie afnemen. Eigen metingen zouden deze stelling moeten bewijzen. Voor- en nametingen (na installeren van de afzuiging) worden uitgevoerd met een realtime stofmeter die gedurende minimaal 24 uur PM 10 en kleiner in beeld brengt. Stofmeters worden vaak hoog in de ruimte opgehangen en meten de achtergrondblootstelling. Na installatie van de afzuigapparatuur daalt inderdaad de achtergrondblootstelling maar het is maar de vraag of daarmee ook het risico voor werknemers vermindert.
Twee denkfouten worden gemaakt door deze bedrijven ………..maar misschien hebben ze toch een beetje gelijk.
Denkfout 1:
Men denkt dat het gezondheidsrisico ontstaat doordat fijnstof diep in je longen doordringt. Men heeft onvoldoende kennis van allergenen en het feit dat ook de grote stofdeeltjes, nadat zij in aanraking komen met slijmvliezen, een allergische reactie kunnen opwekken.
Denkfout 2:
De belangrijkste bron van blootstelling is niet de achtergrondblootstelling maar het stof dat ontstaat door eigen handelen. Je ademt als het ware de stofwolk in die je zelf creëert. Grote stofdeeltjes slaan snel weer neer, kleine stofdeeltjes gaan zweven. Het verlagen van de achtergrondblootstelling draagt maar minimaal bij aan de totale persoonlijke blootstelling als de bron niet ook wordt beheerst. Het veroorzaken van andere luchtstromen door het installeren van ruimteafzuiging kan zelfs juist contra-productief werken. Metingen wijzen dit uit (zie www.blijmetstofvrij.nl). 

Conclusie: Ruimteafzuiging heeft alleen toegevoegde waarde als sluitstuk en als alle andere bronnen beheerst zijn. Bovendien zorgt bronafzuiging aantoonbaar voor een verlaging van de achtergrondblootstelling en is ruimteafzuiging misschien helemaal niet meer nodig. Kies daarom altijd voor bronafzuiging bij blootstellingspatronen zoals in de bakkerijsector.

Maar……….. werknemers ervaren toch minder klachten met ruimteafzuiging, ook al blijft de hoeveelheid inhaleerbaar stof hoog. Een theorie is dat de kleine deeltjes toch een grotere rol spelen dan we denken. Het lichaam reageert namelijk op contact met allergenen. 1 mg grote deeltjes heeft minder contactoppervlak dan 1 mg kleine stofdeeltjes. De Duitse Berufsgenossenschaft heeft een dergelijk idee ook al eens geopperd maar er is (nog) geen bewijs om dit te staven. Uiteindelijk zal het in de praktijk van stofbeheersing geen verschil maken. Met het afzuigen aan de bron wordt ook de achtergrondblootstelling van fijnere deeltjes verminderd. Bronafzuiging blijft dus eerste keus.

‘Voor het maken van roggebrood gebruik ik deze machine, hij was nog van mijn vader’.
En dan de technische ontwikkelingen. Tijdens mijn werk bij de bakkerijsector heb ik een aantal malen geprobeerd om met machinefabrikanten te kijken naar aanpassingen op de machines (safe by design). Het is mij tot nu toe niet gelukt hier echte stappen te maken. De grootste hobbel die ik tegenkwam was dat bakkerijmachines, vooral in het ambacht, een zeer lange levensduur hebben. Niet zelden worden oude machines gereviseerd en opnieuw verkocht. Fabrikanten kunnen dus hun ontwikkelkosten maar moeilijk terug verdienen. Toch is er wel enige technische vooruitgang. Bakkerijen worden groter en bedienen meer winkels. Er worden dus vaker silo’s aangeschaft als vervanging van zakgoed. Silo’s worden altijd met afzuiging geïnstalleerd. Verder zien we ontwikkelingen van materialen die er voor zorgen dat deeg niet aan machines plakt. Daardoor is minder strooibloem nodig.

Er is nog zoveel meer te vertellen maar veel informatie kun je ook vinden op de website van www.blijmetstofvrij.nl. En mocht je toch nog vragen hebben, ook als het niet over de bakkerijsector gaat, bel rustig naar het Informatiecentrum Grondstofallergie.